Institutioneel staatsrecht is georganiseerde democratie. Daarbij worden keuzes gemaakt die gebaseerd zijn op normatieve idealen over en concepties van democratie. Op een aantal punten komt dat aan de oppervlakte van het positieve staatsrecht. De Grondwet, bijvoorbeeld, stelt de representatieve democratie als norm door de gemeenteraad aan ‘het hoofd’ van elke gemeente te plaatsen en aan alle ingezetenen een passief en actief kiesrecht toe te kennen voor die raad. Deze keuzes zijn echter niet statisch. Thorbecke koos voor een monistisch bestuursmodel en verwerkte dat in de Gemeentwet. Inmiddels zijn de verhoudingen gedualiseerd en heeft een gemeenteraad een aparte volksvertegenwoordigende rol toegedicht gekregen. Voor zover dat in de macht van de structuren ligt is de gemeentewet op die rol aangepast. Veranderende democratieopvattingen en idealen zijn ook belangrijke drijvers achter bestuurlijke vernieuwingen. De versleten maar inmiddels bijna beslechte discussie over de gekozen burgemeester is daarvan een voorbeeld. In enkele gemeente overleeft nog altijd een referendumverordening. De theorie die bloeit op het grensvlak van de formele structuren en de democratieopvattingen is die van de constitutional engeneering.
Op een enkele plek komt ook het ideaal van de participatoire democratie aan de oppervlakte van het institutionele recht. De Gemeentewet schrijft ten minste het bestaan van een inspraakverordening voor (artikel 150), en soms verplicht een specifieke wet het college om bij de beleidsvoorbereiding de ‘belangen en behoeften’ te inventariseren van ‘ingezetenen die hun belangen en behoeften niet goed kenbaar kunnen maken’ (artikel 11 lid 4 Wmo).
Tegen deze achtergrond is het fenomeen van de G1000 interessant omdat het in beginsel geen voorbeeld is van een institutionele structuur die zich probeert te openen, maar juist omgekeerd werkt: het lijkt eerder democratische energie die zich van onderop een weg probeert te banen in het systeem. Dat telt, in een tijd waarin het vertrouwen in democratie lijkt te tanen. De soft law van het institutionele staatsrecht (niet inhoudelijke procedureafspraken uit coalitieakkoorden) regeert al, getuige de gerapporteerde toename van burgerparticipatie-achtige elementen in bestuursakkoorden.
Onze onderzoeksvragen zijn gericht op het bestuderen van het snijvlak van de bestaande institutionele structuren en het fenomeen van de G1000. Welke voorwaarden stelt een succesvolle G1000 aan de institutionele structuur van een gemeente? Vraagt een succesvolle G1000 aanpassing van de institutionele structuur, en zo ja, welke? Voegt de G1000 democratische waarde toe aan de huidige structuren?
Deze vragen willen we onderzoeken door van een aantal G1000’s de ‘output’ te verzamelen en te kwalificeren en te bestuderen hoe die verder zijn weg vindt in de instituties en welke institutionele kansen en bedreigingen daarbij onderweg worden ondervonden. Van daaruit kunnen we in het kader van de constitutional engeneering indien nodig voorstellen ontwikkelen om de institutionele structuur meer “participatiedemocratievriendelijk” te maken en deze voorstellen indien mogelijk te beoordelen tegen de achtergrond van het realiseren van de democratische waarden transparantie, daadwerkelijk invloed e.d.
Kort en goed: (hoe) moet de Gemeentewet ruimte maken voor een G1000?
Job Cohen
Geerten Boogaard